woensdag 28 februari 2007

jeugd Aad


Hiervoor zie je enkele jeugdfoto's van Aad. Op de eerste foto zie je Aad, Joop en Wim. Op de derde foto zie je Wim, Joke, Janna (hun moeder) en Aad op het strand. Klik op de foto's om een grotere versie te bekijken.

Het volgende stuk is door Aad zelf geschreven:
"Ik heb een ansichtkaart in mijn verzameling gevonden, waarop je een goed inzicht krijgt van het straatje waar ik ben opgegroeid, en zo is het ook in m’n herinnering. Het straatje heette het Hofje, een doodlopend straatje. Eind dertiger jaren werd de inrichting en de naam veranderd in Noordeinde en werd het een doorgaande straat. De straat werd opnieuw ingericht.

Op het plaatje (klik erop om een vergrote versie te bekijken) zie je een tweesprong : rechtsaf de Koestraat en links af het Hofje (Noordeinde). Aan het begin zie je een paard staan, daar was de smederij van “Gerrit de smid”; ook het paarden wagentje hoorde daarbij. Verderop in het Hofje staat een voertuig ik denk een brik, op die hoogte woonden wij en ook het bedrijf van mijn oma en opa stond daar. Ook zie je de bomen, die mijn moeder gebruikte om mij aan vast te binden. Verkeer was er niet: alleen handkarren en een enkele bakfiets. M’n oma, die naast ons woonde had daar een soort kruidenierswinkeltje à la Albert Heijn op de Zaanse Schans. Wij stonden op onze klompen naar het lekkers te kijken, dat voor het raam lag.
Onze ouders vonden het beter dat Joop en Aad in Leiden naar school gingen, een ULO school met als hoofd de heer Gathier. Altijd op de fiets. De laatste tijd van de oorlog was er geen school meer of we konden niet.

Gedurende de jaren vanaf 1943 tot het einde ben ik koerier geweest voor de afd. Leiden van de “ondergrondse” waar mijn vader ook bij betrokken was. Meestal betrof het illegale krantjes, die een aantal mensen rondbezorgden. Ook bracht ik pakjes en krantjes naar Katwijk bij een fietsenmaker. Ook het geld, dat de mensen doneerden moesten we verantwoorden b.v. Tra fl. 10.--, LNS fl. 5.-- enz. Dit stond dan in de krantjes een paar dagen later. Eenmaal heb ik goed in de rats gezeten. Ik fietste van Leiden naar Rijnsburg, er stonden gewapende Duitse militairen bij het voormalige kruithuisje bij de Tesselschadestraat; ik kon dus niet meer terug of afslaan, dus op hoop van zegen verder; allemaal in de rij; ik met een volle schooltas achter op m’n damesfietsje met blokken aan de trappers. Iedereen werd ondervraagd en ik mocht gelijk door. De schooltas hoefde niet open. Het was wel schrikken, maar we gingen er toch mee door. Tot het eind van de oorlog (WO II). Na de bevrijding was er feest in de Stadsgehoorzaal met o.a. Corrie Vonk en Wim Kan. Bij die gelegenheid kregen wij, Joop en ik, een oorkonde (klik erop om een vergrote versie te bekijken).
M’n Vader was hierin veel dieper betrokken, maar hoe minder wij wisten, hoe beter. Ook hadden wij voor en in de oorlog inkwartiering: voor de oorlog: Hollandse officieren met paarden en hun vrouwen. Zij de beneden verdieping en wij boven. Later kregen we een Duitse officier, een aardige vent, Kurt was zijn naam. Het liefst waste hij zich buiten onder de pomp. Dan mochten wij pompen. Totdat hij ook naar het front moest. Hij had het over fahren gegen Engeland. M’n Vader kon aardig Duits met hem praten. Hij zei eens: "Unsere Zeit kommt auch". Daar moest Kurt om lachen.
Over hoe het werk dat Vader en wij deden toch bekend werd bij mensen die dat niet mochten weten het volgende: op drie Maart 1944 zaten we met ons gezin aan het avondeten toen er gebeld werd. Moeder deed open, en daar stond een mooie vrouw, goed gekleed op naaldhakken, die Vader wilde spreken. Toen Vader naar de voordeur liep, kwam ze in de gang staan en vertelde dat er die nacht een razzia zou worden gehouden en dat hooggeplaatste inwoners van hun bed zouden worden gelicht. Uiteraard wisten we gelijk wie die vrouw was: zij verkeerde in hoge Duitse kringen. Vader nam deze mededeling bloedserieus en ging op de fiets de notabelen van Rijnsburg af. O.a. Ds Van Niftrik en dokter vd.d.Laan (dat weet ik zeker). M’n broer Wim ging naar Warmond (hij was onderduiker). Waar Vader naartoe gegaan is weet ik niet meer, maar de enige die van bed werd gelicht was de Burgemeester, op vier Maart 1944, de verjaardag van mij en m`n zus. Vader’s Leidse connecties dachten dat de burgemeester fout was. M’n Vader had nadrukkelijk gevraagd het verder door te geven aan diegenen, waarvan ze wisten dat die gevaar konden lopen. Zij allen waren die nacht vertrokken, maar met name dokter v.d.Laan wist dat de burgemeester aan de goede zaak werkte. Deze vrouw, die geschuwd werd, kwam met gevaar voor eigen leven dit vertellen en de huisarts v.d.Laan bleef in gebreke. Piet Sik en de rest werden wel ingelicht. (Z’n commentaar was: Hij was toch niet weggegaan). Maar niet geschoten is altijd mis. Burgemeester G. Hermans kwam nooit meer terug. De naam van de vrouw is/was Roza de Mooij. Deze vrouw verdient rehabilitatie, (haar hart zat op de goede plaats) en dokter v.d. Laan de koude douche.
Voor de hongerwinter zocht m’n Vader een uitweg om aan voedsel de komen. Zo pompten wij olie op bij een villa aan de Zijdeweg in Wassenaar op de buitenplaats van Freule van Lijnden. De olie werd in drums gepompt; ook werden er een paar bomen gekapt als camouflage. Teun van Delft, die een ploegbedrijf had op de Sandlaan, haalde de vaten op een sleperswagen met een sterk paard naar Rijnsburg. Die operatie was niet zonder gevaar. De V I werd op de aangrenzende buitenplaats afgevuurd en olie was in heel Nederland niet te vinden. Toen de olie nog geen uur bij ons in de schuur lag, kwam veldwachter van Veen al poolshoogte nemen. M’n Vader is toen met de Gaarkeuken overeengekomen, dat er twee schepen van konden varen naar Friesland om voedsel te halen, en dat er een bovendekse lading naar Wassenaaar ging en uiteraard voor onszelf. Heel Rijnsburg heeft hiervan gegeten.
Voor vlees had Vader de oplossing: konijnen. Op een moment hadden wij er 100, van klein tot groot. Dagelijks gras snijden viel niet mee, want wij waren niet de enigen. Voor melk had hij de oplossing: een geit (vreet ook gras). Ik moest leren melken, maar voor het zover was moest zij eerst jongen. Dus Joop en ik naar de Sandlaan om de geit te laten dekken bij de bok. Dat deed “Men”, die werkte bij een boer bij ons in de straat. Toen we in de Baron van Wassenaarstraat aankwamen en vroegen om de geit te dekken, was het antwoord (ik zal het nooit vergeten): “Vader is niet thuis en Moeder dekt geen gàiten”. Later is het wel gelukt: we kregen een jong geitje, maar weinig melk."

Schoonzuster Leny vulde dit laatste verhaal nog aan: Toen de geit gejongd had, probeerde Johan (Aad's vader) de geit te melken, maar er kwam niks. "De Zoeker" werd erbij gehaald, en toen lukte het wel: maar liefst een half kopje melk kreeg hij eruit. Johan moet toen zo teleurgesteld zijn geweest, dat hij zei: "Dan moet hij maar de pot in". Zo gezegd, zo gedaan. Toen Joop (de broer van Aad) thuiskwam en merkte dat de geit geslacht was, ging die helemaal uit zijn dak: "Moordenaars!".

Aad sluit dit stukje af met het volgende:
"Toen de oorlog afgelopen was, zei m’n Vader: "En nu aan het werk”. Het werd banketbakkersleerling, bij van Dam op de Steenstraat in Leiden." Over de verschillende werkgevers die Aad gehad heeft tot aan het moment dat hij in militaire dienst moest, is een apart stukje geschreven.
Hieronder zie je een foto van Aad's ouderlijk huis aan het Noordeinde te Rijnsburg.

Geen opmerkingen: